Je ziet een reeks van driehoeken. Figuur `0` is een gelijkzijdige driehoek.Bij figuur `1` zijn de middens van de drie zijden met elkaar verbonden. Door de middelste driehoek grijs te kleuren, blijven er drie kleinere witte gelijkzijdige driehoeken over die samen figuur `1` vormen. Hetzelfde gebeurt bij de witte gelijkzijdige driehoeken van figuur `1` en zo ontstaat figuur `2`. Enzovoort.Van de gelijkzijdigen driehoeken zijn de zijden `100` `"cm"`.
Er is een verband tussen de totale `"oppervlakte"` van de witte driehoeken in een figuur en het bijbehorende nummer `n` van de figuur. Bij dit verband hoort de volgende formule
`"oppervlakte" = 4330 \times 0","75^"n"`
Hierin is `"oppervlakte"` in `"cm"^2`.
`4330 \times 0","75^5` (`= 1027","5…` (`"cm"^2`))
Het antwoord: `1028` (`"cm"^2`)
`4330 \times 0","75^(13) = 102","86…` (`"cm"^2`)
`4330 \times 0","75^(14) = 77","15…` (`"cm"^2`)
Het antwoord: (nummer) `14`
Geef hieronder aan welke onderdelen bij het afdrukken of exporteren meegenomen dienen te worden.