Examen(werk)woorden

Er is een aantal (werk)woorden die regelmatig voorkomen in de examens wiskunde.
Hier lees je wat er van je verwacht wordt als het werkwoord in een vraag gebruikt wordt.

Bereken
Soms staat er ook:

‘Hoeveel is…’
‘Laat zien met een berekening’
‘Toon met een berekening aan dat…’

Vaak staat er ook:

‘Laat met een berekening zien dat…’
‘Schrijf je berekening op’

Let op:
Als je moet laten zien dat iets afgerond een bepaald getal is, dan is het onafgeronde deel het eigenlijke antwoord!
Als je bijvoorbeeld moet laten zien dat iets afgerond 5,20 m is, schrijf dan zowel het onafgeronde deel als het afgeronde antwoord op: dus = 5,196 ≈ 5,20 m (let op het ≈ teken!)

Laat zien hoe…
Deze kom je altijd tegen in de vorm: ‘Laat zien hoe je aan je antwoord komt.’
Dan kan het zijn dat een berekening gevraagd wordt, maar ook dat je een tekening met hulplijnen moet geven als toelichting.

Vuistregel is dat als je deze vraag in een tekenopdracht krijgt, je hulplijnen moet tekenen om aan je antwoord te komen. Dat kunnen bijvoorbeeld kijklijnen of koershoeken zijn. Teken dus die hulplijnen en gum ze niet uit.

In opgaven waarin je niet moet tekenen wordt, moet je dus in je toelichting met een
berekening laten zien hoe je aan je antwoord bent gekomen!

Leg uit of/dat
Je moet een toelichting geven. Dat kan een berekening zijn. Het kan ook zijn dat je kunt aflezen uit een tabel of een grafiek. Soms kun je een beredenering geven als er geen tabellen of grafieken gegeven zijn. Schrijf op waar en hoe je gekeken hebt, welke conclusie je trekt en vooral ook, waarom je tot die conclusie gekomen bent!

Wanneer, in welk jaar, bij welke snelheid, welk deel etc.
Meestal moet je dit aflezen uit een grafiek, tabel of formule. Bij een grafiek moet je in de grafiek met (stippel-)lijnen aangeven waar en hoe je af leest. Bij aflezen uit de tabel, moet je de verwijzing naar de tabel even noemen. Meestal moet je dit aflezen uit een grafiek, tabel of formule. Bij een grafiek moet je in de grafiek met (stippel-)lijnen aangeven waar en hoe je af leest. Bij aflezen uit de tabel, moet je de verwijzing naar de tabel even noemen.

Schrijf … op / Geef … / Hoe heet …
In de meeste gevallen wordt een enkel antwoord gevraagd in de vorm van het aflezen van een coördinaten van een punt in een ruimtefiguur of, bijvoorbeeld het geven van een naam van een ruimtefiguur. Dit zijn bijna altijd goed/fout vragen voor één of twee punten. Je hoeft je alleen het antwoord te geven en verder geen
toelichting of berekening.
Ook als je een lineaire formule moet geven (meestal drie punten) is uitleg niet nodig. De juiste stukjes in de formule leveren al deelpunten op.

Bepaal
Je moet laten zien hoe je aan je antwoord komt. Hele grote kans dat berekenen niet nodig is en dat er een makkelijkere manier is. Bijvoorbeeld aflezen uit een grafiek, een logische conclusie trekken, opzoeken in een tabel, etc. Een berekening maken is op zich niet fout, maar kost vaak meer tijd dan nodig is.

Teken/Construeer
Tekenen moet bijna altijd op het werkblad.
Let op: rechte lijnen teken je met een liniaal of geodriehoek. Let erop of lijnen evenwijdig moeten zijn of niet.
Bij cirkels of delen van cirkels: gebruik een passer (construeren) en laat ook zien hoe je aan het middelpunt van de cirkel komt (daar waar je de scherpe punt van de
passer in prikt).
Grafieken: lineair moet een rechte lijn zijn (recht door alle punten heen, niet recht van punt naar punt!), alle overige grafieken zijn vloeiende lijnen: dus ook vloeiend
tekenen en NIET met een geodriehoek of liniaal.
Bij hoeken mag je maximaal 2 graden afwijken.
Laat alle hulplijnen en passerboogjes gewoon staan.

Meten
In opgaven mag je alleen in twee gevallen ook echt meten:

Als het in de vraag erbij staat
Als het om het rekenen met schaal gaat, dan heb je de lengte op je papier nodig om die met de gegeven echte lengte in een verhoudingstabel om te rekenen naar een schaal.

Bij meten van lengtes mag je maximaal 2 mm afwijken.

Omcirkel
Je moet op de uitwerkbijlage de juiste antwoorden omcirkelen.