{Score}/{MaxScore}

Je kunt:

  • de volgende onderdelen van een cel in een afbeelding benoemen: celwand, celmembraan, celkern, kernmembraan, cytoplasma, vacuole, bladgroenkorrel, *plastide, *chromoplast, *leukoplast, *chloroplast.
  • uitleggen wat de functies van de verschillende cel onderdelen zijn.
  •  de verschillen tussen een plantaardige- en een dierlijke cel beschrijven.
  • * de verschillen tussen een plantaardige- en een dierlijke cel verklaren.
  • uitleggen dat cellen samen weefsel vormen, dat weefsels samen organen vormen en dat organen samen een orgaanstelsel vormen.
  • de organisatieniveaus binnen een organisme noemen (orgaan, weefsel en cel) en met een voorbeeld toelichten.
  • voorbeelden en functies van verschillende typen weefsels en organen bij planten en dieren noemen.
  • uitleggen dat cellen (actief en passief) stoffen kunnen opnemen en gebruiken.
  • verklaren dat opnemen en gebruiken van stoffen nodig is voor celdeling, celfuncties en groei.
  • uitleggen wat er gebeurt bij een celdeling.

*= verdieping

Vaardigheden:
Je kunt:

  • een preparaat maken van een dierlijk of plantaardig weefsel.
  • een preparaat met een microscoop bekijken.
  • een schematische tekening van een microscopische waarneming maken.
  • een eigen onderzoeksvraag en hypothese formuleren bij een gegeven waarneming.
v1.12.0.0 Copyright © 2025 VO-next