Stel er zijn twee landen, land A en land B en er zijn twee producten: fietsen en mais.
In de tabel zie je de kosten (in benodigde uren) die een land nodig heeft om een product te maken.
| één fiets (uur) | 100 kg mais (uur) | zelf produceren (uur) |
land A | 8 | 10 | 18 |
land B | 12 | 8 | 20 |
Uit de tabel kun je aflezen dat als land A één fiets en 100 kg mais produceert, ze 8+ 10 = 18 uur nodig hebben.
Land B heeft (12 + 8 =) 20 uur nodig voor het produceren van één fiets en 100 kg mais.
Land A gaat zich specialiseren in het maken van fietsen. Land A maakt 2 fietsen.
Land B gaat zich specialiseren in het verbouwen van mais. Land B produceert 200 kg mais.
Daarna ruilen ze één fiets voor 100 kg maïs.
a. Hoeveel uur heeft land A nodig voor het maken van 2 fietsen?
b. Hoeveel uur heeft land B nodig voor het produceren van 200 kg maïs?
c. Hoeveel uur is de winst voor land A? En hoeveel voor land B?
Snap je dat handel voordeel kan opleveren?
Het voorbeeld van de gegeven kostenverschillen tussen de landen is natuurlijk niet zo realistisch.
Zo wordt er blijkbaar vanuit gegaan dat de hoogte van de uurlonen in beide landen er niet toe doet.
d. Noem nog een voorbeeld van kosten waar geen rekening mee wordt gehouden.