• Je kunt met behulp van een prisma aantonen dat wit licht uit verschillende kleuren licht bestaat (spectrum).
  • Je kunt met een tekening uitleggen hoe een regenboog ontstaat.
  • Je kunt beschrijven welke kleuren ontstaan door het mengen van primaire lichtkleuren.
  • Je kunt bij een indirecte lichtbron aangeven of het gaat om een divergente, convergente of evenwijdige lichtbundel.
  • Je kunt van lichtbronnen aangeven of het directe of indirecte lichtbronnen zijn.
  • Je kunt een constructietekening maken waarin je laat zien waar een kernschaduw en een halfschaduw ontstaat van een voorwerp.
  • Je kunt een constructietekening maken van een voorwerp dat voor een vlakke spiegel staat.
  • Je kunt beschrijven hoe een bolle spiegel werkt door gebruik te maken van de spiegelwet.
  • Je kunt de spiegelwet (hoek van inval = hoek van terugkaatsing) toepassen bij het maken van constructietekeningen.
  • Je kunt een constructietekening maken van het beeld van een voorwerp dat voor een bolle lens staat.
  • Je kunt de werking van een bolle lens vergelijken met de werking van een accommoderende ooglens.
  • Je kunt de volgende onderdelen van het oog aanwijzen en je kunt beschrijven waarvoor deze onderdelen dienen: iris, pupil, lens, oogwit (harde oogvlies), hoornvlies, netvlies, vaatvlies, gele vlek, blinde vlek, oogzenuw en glasachtig lichaam.
  • Je kunt aan een foto van een pupil zien of er veel of weinig licht in een ruimte aanwezig is.
  • Je kunt uitleggen dat je ogen worden beschermd door wenkbrauwen, oogleden en wimpers.
  • Je kunt de werking van het oog uitleggen met de begrippen ooglens, brandpunt, netvlies, staafjes en kegeltjes.
  • Je kunt de begrippen accommoderen, bijziend en verziend beschrijven
  • Je kunt uitleggen waardoor mensen diepte kunnen zien.