Je kunt:

  • vijf zintuigen van de mens en de bijbehorende adequate prikkels noemen.
  • het verband tussen prikkel,  zintuig en impuls uitleggen.
  • het begrip drempelwaarde uitleggen.
  • een voorbeeld geven van gewenning.
  • de weg beschrijven die impulsen in het zenuwstelsel afleggen.
  • de vijf verschillende zintuigen in de huid noemen en hun functies uitleggen.
  • omschrijven hoe de neus en tong zijn opgebouwd en welke zintuigen ze bevatten.
  • aangeven welke smaken je proeft en welke je ruikt.
  • beschrijven wat gedrag, een gedragselement, een gedragssysteem en een gedragsketen zijn en je voorbeelden daarvan noemen.
  • uitleggen door welke prikkels gedrag tot stand komt.
  • aangeven wat de voor- en nadelen zijn van aangeleerd en aangeboren gedrag.
  • aangeven hoe een gedragsonderzoeker (etholoog) een onderzoek uitvoert.
  • beschrijven wat het verschil tussen een ethogram en een protocol is.
  • een ethogram en protocol maken.
  • voorbeelden geven van signalen waarmee dieren met soortgenoten of met andere communiceren en het doel van die communicatie aangeven.