Past perfect
De past perfect heet in het Nederlands de voltooid verleden tijd.
De past perfect wordt gemaakt door het hulpwerkwoord 'had' samen met een voltooid deelwoord. De past perfect wordt gebruikt als je het het al over het verleden hebt, maar nog verder terug in de tijd gaat.
Voorbeelden:
- I had forgotten my keys.
Ik had mijn sleutels vergeten.
- When Elise had arrived we left.
Toen Elise was aangekomen, vertrokken we.
- I wish I had said yes.
Ik wou dat ik 'ja' gezegd had.