Ademhaling
De cellen in je lichaam hebben voor de verbranding van voedingsstoffen zuurstof nodig. De zuurstof krijg je binnen door in te ademen. De lucht die je inademt gaat via de neusholte, keelholte en luchtpijp naar je longen. De afvalstof koolstofdioxide die bij de verbranding ontstaat, adem je uit.
Neusholte
Lucht die door de neus wordt ingeademd stroomt minder snel dan lucht die door de mond gaat. Vuiltjes in de lucht blijven kleven aan de neusharen en slijmlaag in de neusholte. |
Keelholte
Achterin de mond vind je de keelholte. In de keelholte bevindt zich ook het strottenhoofd: de ingang naar de slokdarm en de luchtpijp. In het strottenhoofd liggen de stembanden. |
Strottenklepje
Het strottenklepje sluit luchtpijp af tijdens het slikken. Dat voorkomt dat er voedsel in de luchtpijp komt. |
Luchtpijp
De luchtpijp is een stevige buis die bestaat uit kraakbeenringen. |
Long
De longen bestaan uit longblaasjes. Om de longblaasjes lopen bloedvaatjes. De longblaasjes geven zuurstof af aan de bloedvaatjes en nemen koolstofdioxide op uit het bloed. |
Bronchiën
De luchtpijp vertakt in de twee bronchiën. Die zorgen dat de lucht naar de longblaasjes vervoerd kan worden. |
Longblaasjes
De bronchiën vertakken zich in de longen steeds verder en steeds kleiner. Aan de uiteinden van de allerkleinste takjes zitten de longblaasjes. Het zijn een soort zakjes waar gaswisseling plaatsvindt. |
|
|